In april 1884 bezocht Louis Pasteur de stad Edinburgh ter gelegenheid van het driehonderd jarig bestaan van de Universiteit aldaar. Feestelijkheden vonden plaats in het Museum of Sciences and Art en beroemdheden uit de hele wereld waren naar Schotland gekomen om te horen over de nieuwste ontwikkelingen in de wetenschap. Tijdens zijn verblijf in Edinburgh was Pasteur te gast bij de familie Younger. Voor beiden een bijzondere ontmoeting die leidde tot een levendige briefwisseling.
Pasteur was in 1884 al een beroemd man op het gebied van de biochemie. In 1876 had hij zijn “Etudes sur la biere” gepubliceerd waarin hij zijn ontdekkingen op het gebied van het ‘mysterie van de vergisting’ wereldkundig maakte.
Henry Younger was een succesvol brouwer in Edinburgh, eigenaar van de Abbey & Holyrood Breweries. Zoals alle andere brouwers had ook Younger te maken met het traditionele probleem van plotseling bederf van het brouwsel. In het Londense bedrijf van Whitbread, waar bovengistend werd gebrouwen, moest men in de jaren zestig en zeventig van de negentiende eeuw gemiddeld één op de vijf brouwsels weggooien. Bij brouwerijen die laaggistend brouwden was het probleem minder maar ook daar deden zich met regelmaat ‘ziektes’ voor waardoor het bier te zuur of juist te bitter werd en voor consumptie ongeschikt was.
Pasteur had in zijn boek uiteengezet dat gist een levend organisme is en dat bederf van het bier werd veroorzaakt door het voorkomen van andere micro-organismen. Bij gebruik van niet-verontreinigde gist en gezuiverde lucht kon bederf van het bier worden tegengegaan.
De publicatie van Pasteur over de belangrijke rol van het gist in het brouwproces had Henry Younger geïnspireerd om al in 1877 een eigen chemicus in dienst te nemen. Deze werd naar Europa gestuurd om daar de laatste ontwikkelingen op het gebied van de zuivere gist te weten te komen. Ook in 1877 stelde de Deense brouwer Jacob Jacobsen, eigenaar van de Carlsbergbrouwerij, een grote som geld beschikbaar om een modern laboratorium voor micro-biologisch onderzoek in te richten. dr Emil Hansen werd het hoofd van het lab en hij zou zich als eerste bezighouden met het kweken van zuivere gistsoorten uit één cel.
Ook in Amsterdam in de brouwerij van Heineken had men te maken met plotseling bederf van bier. Het was brouwmeester Feltmann een doorn in het oog en hij correspondeerde met zijn collega Hatt in de Elzas over het gistprobleem waar hij geen grip op kon krijgen.
De Deen Jacobson stelde voor om het onderzoek naar zuivere gist gezamenlijk aan te pakken en te onderzoeken en zo reisde Feltmann, als enige Nederlandse brouwer, in 1885 naar het onderzoeksinstituut voor bier in Munchen om daar de vergaderingen bij te wonen.
Terug in Nederland stelde Feltmann voor om in de Heineken brouwerij in Rotterdam ook een bedrijfslaboratorium in te richten. De directie ging accoord en al in januari 1886 kon het lab in gebruik worden genomen met de scheikundige dr Hartman Elion aan het hoofd. Elion wist al in ditzelfde jaar een verbeterde versie van het kweekapparaat van Hansen te construeren en slaagde erin om twee zuivere giststammen te kweken, de Heineken A-gist en de D-gist. In het najaar van 1886 kon zo het eerste ‘wetenschappelijk vervaardigde bier’ worden gebrouwen met de Heineken A-gist, die van uitzonderlijk goede kwaliteit bleek te zijn.
Een paar brieven die Pasteur aan de familie Younger stuurde zijn bewaard gebleven in de archieven van de brouwerij van Younger en later in die van Scottisch & Newcastle. Enige tijd geleden zijn zij aan de Heineken Collection Foundation geschonken.
Over gist en bier wordt niet gesproken in de brieven, wel over de portret foto’s die zij elkaar stuurden en over de strijd voor preventieve vaccinatie.